Met ingang van 2014 zijn alle antibiotica UDD geworden. UDD staat voor uitsluitend door de dierenarts toe te dienen. Dit betekent dat veehouders zelf geen enkele antibiotica mogen toepassen en op hun bedrijf hebben, tenzij:
In december 2016 is een nieuw Formularium melkvee – December 2016 beschikbaar gekomen. Dit formularium is een beargumenteerde richtlijn voor het antibioticumgebruik bij melkvee. Het doel van het formularium is voorwaarden te scheppen voor optimale effectiviteit en het voorkomen van het ontstaan en het verspreiden van resistente bacteriën door diergeneeskundig antibioticumgebruik. Per aandoening staan eerste, tweede en eventueel derde-keuzemiddelen vermeld. Het gaat hierbij om werkzame stoffen en niet om productnamen. Aan de hand van dit formularium kiezen wij als praktijk de te gebruiken middelen die vervolgens op het behandelplan (BBP) van de veehouder komen te staan.
1e keuze middelen:
Op het bedrijfsspecifieke behandelplan (BBP) mogen eerste keuze middelen vermeld staan voor specifieke aandoeningen. Deze aandoeningen mag een veehouder dus zelf behandelen en hoeft hiervoor geen contact met een dierenarts te hebben.
2e keuze middelen
Tweede keuze middelen met uitzondering van uierinjectoren voor mastitis mogen enkel voor individuele dieren worden voorgeschreven door de dierenarts. Deze middelen mogen nog tot maximaal 14 dagen na de voorschrijfdatum op het bedrijf aanwezig zijn. Zijn deze 14 dagen verstreken dan moet het medicijn worden afgevoerd van het bedrijf. Voor 2017 zijn de regels aangepast, waardoor 2e keuze middelen langer op het bedrijf aanwezig mogen zijn. Sinds 2017 moet er voor het voorschrijven van 2e keuze middelen wel contact zijn geweest met een rundveedierenarts, maar de dierenarts hoeft niet ieder ziek dier apart te beoordelen.
Toepassen 3e keuze middelen:
Het gebruik van 3e keuze middelen is alleen toegestaan op het moment dat er aanvullend onderzoek is gedaan, waaruit blijkt dat de ziekteverwekker niet reageert op een 1e of 2e keuzemiddel. In individuele gevallen mag de dierenarts, mits uitgebreid onderbouwd hiervan afwijken en voor de individuele koe een 3e keuzemiddel toepassen. Er moet hiervoor een diergeneeskundige noodzaak aanwezig zijn.
Veehouders mogen voor maximaal 15% van de koeien medicijnen op het bedrijf op voorraad hebben. Dit mogen alleen medicijnen zijn die op het bedrijfsbehandelplan staan. Als voorbeeld moet een veehouder meer dan 100 koeien melken wil hij gebruik kunnen maken van een doos met 60 uierinjectoren (behandeling 15 dieren) voor het droogzetten van de koeien.